Klik op een foto voor een uitvergroting
Barend Jan Buter mocht met zijn eenheid vooral patrouilles lopen langs de uitgestrekte kust. Als marinier werd hij ingedeeld bij de stoottroepen en leerde werken met springstoffen en vlammenwerpers. Tevens bediende hij de radio, waarmee het peloton was uitgerust. We hebben er eindeloos gelopen, weet Buter zich te herinneren. Vaak liepen we tot ons middel door het water, met de wapens in de lucht om ze droog te houden. Op andere momenten werd gepatrouilleerd met rubberboten of landingsschepen en soms was de eenheid te gast bij de marine om aan boord van een zeeschip langs de kust te kruisen. Dat was minder zwaar dan lopen, hoewel de mannen daar wel aan gewend waren. Soms liep je ook even naar een kampong of dorpje met de dokter mee, die daar een patiënt ging bezoeken.
Een tocht van een uur of drie heen en dezelfde tijd terug was dan heel normaal. ‘Ik heb er een hele mooie tijd gehad, zegt Buter. ‘Je bent een jaar of twintig en wilt graag wat van de wereld zien. Daar kregen we ruim de tijd voor. Hoewel de situatie politiek gezien gespannen was, hebben wij daar weinig van gemerkt. We hebben nauwelijks vuurcontact gehad en de vijand niet gezien.’ Die bleef, als zij er al was, op grote afstand. Met de bevolking hadden we een prima contact, ze deden onze was en gingen mee als gids en dragers als we op patrouille gingen. Ook kwamen ze als ze ergens hulp bij nodig hadden, of voor verzorging bij ons op de post. Na enige tijd ging ons onderdeel naar Misool, een eiland dat dicht bij Indonesië lag. Ook hier was de dreiging van infiltraties en inmenging. ‘Mijn moeder stuurde elke week de Donald Duck en de Puttense krant naar Misool.
Net op tijd, want de lichting na mij mocht niet weg in verband met de overdracht aan Indonesië. Dat was toen politiek al beklonken, maar er moesten voorraden worden overgedragen of vernietigd en dat betekende een verlenging voor de jongens die daar toen zaten.’ ‘Ik er een mooie tijd gehad en we hebben weinig leed meegemaakt. Dat kan ook heel anders blijkt uit een verslag uit het periodiek van Oud Mariniers, ‘Houwe Zo’, dat Buter toont. In dit verslag wordt verteld dat bij een jachtpartij één van de mannen verdwaalt in de jungle. Een peloton rukt de volgende morgen uit om hem te zoeken, maar hij wordt niet gevonden. De man heeft een training ondergaan om te overleven onder moeilijke omstandigheden, dus de moed wordt niet meteen opgegeven. Maar als hij na 14 dagen nog niet terug is wordt het ergste gevreesd. De sergeant wordt na 19 dagen toch gevonden en blijkt in een goede conditie te verkeren. Hij heeft kunnen overleven op een dieet van kokosnoten en gevangen vis. Over de aard van zijn afwezigheid is verder geen mededeling gedaan, maar iedereen is opgelucht dat hij terecht is.