Veteranen verhalen
uit de NW-Veluwe
Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea

Klik op een foto voor een uitvergroting

▲▲▲▲

Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea
GERT WILDVANK (1974)

OGB Design‘Groetjes uit Srebrenica’ luidt de ontspannen tekst op de fotokaart, maar het afgebeelde pantservoertuig achter de hekken laat zien dat het er daar niet zo ontspannen aan toe ging. Begin 1994 ging het 1ste Bataljon Luchtmobiele Brigade naar de enclave om in juli te worden afgelost door Dutchbat 2. De Luchtmobiele Brigade was nog in oprichting en in de eenheid zou in eerste instantie worden uitgezonden naar Cambodja. Het werd Bosnië en de negentienjarige Gert Wildvank ging mee. Hij had zijn dienstplicht bij de cavalerie omgezet in een dienstverband als vrijwilliger en in Schaarsbergen zijn opleiding tot ‘luchtmobiel infanterist’ gevolgd. Met de felbegeerde rode baret in zijn bezit was hij klaar voor uitzending en ging als soldaat van de bataljonsstaf mee. Naast zijn werkzaamheden bij de staf werd hij ingezet voor patrouille en bewakingsdiensten.

                   

‘Vanaf het begin van onze komst was de toestand gespannen,’ zegt Gert. ‘Srebrenica was een dorpje waar normaal gesproken 6.000 inwoners woonden. Toen wij arriveerden waren er zo´n 35.000 vluchtelingen. De enclave was omsingeld door het Bosnisch Servische leger. Die lagen met zo´n 15.000 manschappen in de bergen rond de enclave en konden doen wat ze wilden. Wij moesten met zo´n 200 gevechtssoldaten de boel uit elkaar houden, de vluchtelingen beschermen en 200 km² gebied bewaken. Het bleek al snel dat we met een onmogelijke opdracht waren weggestuurd’ zegt Gert. ‘Onder de moslims in Srebrenica was een legermacht van 5.000 strijders die terreur uitoefende in de omgeving en waar vooral de Servische bewoners de dupe van waren. Die waren dan ook grotendeels gevlucht. Wij waren met twee compagnieën en één stafcompagnie ter ondersteuning. Eén compagnie lag in Srebrenica, de andere in Potocari. Was de reis naar Bosnië nog redelijk ontspannen, bij aankomst sloeg de sfeer al snel om. Eindeloze controles, en het in beslag nemen van camera’s, radio’s en discmans door het Bosnisch-Servische leger liet zien dat het geen kinderspel was, maar dat men in oorlogsgebied was gearriveerd.

Al snel bleek dat het ernst was in de overbevolkte enclave. Overdag waren er duizenden mensen op straat die nieuwsgierig waren naar de nieuwe soldaten. ‘Waar zijn we aan begonnen’, dacht ik al snel. ‘Er was verschrikkelijke armoede en de mensen hadden weinig te eten. We moesten zelfs de vuilnistransporten bewaken en op de vuilnisbelt stond een groep mensen de wagens op te wachten. Soms braken er gevechten uit als er etensresten werden gevonden of bruikbare materialen’. Ook de materiële voorzieningen van Dutchbat zelf kregen snel te lijden onder schaarste. Alle voedsel, benzine en voorraden moesten van buiten de enclave worden aangevoerd en via road-blocks van het Bosnisch-Servische leger de enclave in. Die hadden een sterke machtspositie en konden alle aanvoer blokkeren en chanteren en dat gebeurde vanaf het begin. Dutchbat zat in een val en kon er niet meer uit. De post voor de manschappen kwam maar mondjesmaat binnen, waardoor men het gevoel kreeg van de wereld te zijn afgesloten. Het moreel daalde en door tekort aan brandstof werd het moeilijk de aggregaten voor de stroomvoorziening te laten draaien. Binnen de enclave maakten gewapende moslims het Moslimstrijders voerden een gewelddadig beleid ten opzichte van de Servische bewoners. Maar toen die moslims hun eigen mensen moesten beschermen, waren ze gevlucht. Het gebied was omsingeld door Servische soldaten en de mensen konden geen kant meer op. Leiders van de moslims hebben hun mensen ze willens en wetens in een kwetsbare positie achtergelaten. ‘De situatie was er gecompliceerd,’ zegt Gert. ‘Ik werkte bij de bataljonsstaf en hoorde de vele vragen om hulp of ondersteuning. Daar kwam geen serieus antwoord op.’ Gert Wildvank liep regelmatig patrouilles en voerde bewakingsdiensten uit. Vanuit de bergen werd er op de soldaten geschoten en als die in dekking gingen, moest dat in de berm, waar mijnen lagen. Het was kiezen tussen twee kwaden. ‘Je handelt heel impulsief op zo’n moment en hoopt dat het goed gaat, maar ik heb er hele nare momenten meegemaakt.’

                   

Na een broeiende zomer mocht een deel van de mannen, waaronder Gert Wildvank, in november met verlof. Ze vertrokken met een bus naar Zagreb. Ergens onderweg werd de bus aangehouden en naar een garage geleid. Er volgde controle op de ID-passen, tassen en plunjebalen en iedereen moest de bus verlaten. Ze mochten niet verder. Blijkbaar waren luchtaanvallen elders in Bosnië de reden waarom de manschappen gegijzeld werden. Er mocht geen telefoon of radio worden gebruikt, dus niemand wist op dat moment waar de bus met inzittenden was gebleven. Zeventig mannen werden min of meer opgesloten en brachten de tijd door met spelletjes, conversaties en wachten. Ze kregen zelfs bezoek van de Servische generaal Mladic. Op zondag 27 november was er om 8.00 uur ‘s morgens appèl, en werd er gezongen voor een jarige. Gert Wildvank werd die dag 20 jaar. Er volgde een periode van onderhandelingen tussen Serviërs, de VN en de Nederlandse regering. Na zeven dagen mochten de manschappen eindelijk weg. Opluchting alom toen de bus weer mocht rijden en de manschappen in het Holland Huis in Zagreb arriveerden. Eén dag later zaten ze op het vliegtuig naar Schiphol en op 4 december waren ze thuis. Nog net voor het sinterklaasfeest.

                   

Eind december gingen ze weer naar terug naar Bosnië voor het laatste stukje van hun missie, die in januari 1995 zou aflopen. Dutchbat 3 zorgde voor aflossing. Op 7 januari 1995 werd begonnen met de rotatie (aflossing) en op 18 januari nam Overste Karremans het commando over van Overste Evers. Dutchbat 2 ging naar huis. In Srebrenica moest het ergste nog komen. Voor Gert Wildvank was het nog niet afgelopen. Hij kreeg één maand verlof, deed een rijopleiding en ging nog één keer op oefening met zijn Bataljon Luchtmobiele Brigade. Daarna verliet hij in de zomer van 1995 de militaire dienst.

Er volgde een moeilijke periode. ´Militaire dienst is wel een veilige maatschappij´ zegt Gert. ´Je weet wat je wel en wat je niet moet doen en er is een duidelijke structuur. Toen die structuur wegviel, kreeg ik het moeilijk. Er volgde een periode met drank, drugs en veel verschillende baantjes. Ik kreeg last van angsten en flashbacks over de periode in Bosnië. Nu weten we dat het PTSS, Post Traumatische Stress Stoornis is, maar toen ik de dienst verliet, wist ik dat niet. Er was ook geen evaluatie of nazorg op dat moment. Ik ging me afvragen wie ik was. Ik had geen afgeronde opleiding en ik vond het moeilijk te ontdekken wat ik kon of wilde. Uiteindelijk koos ik weer voor de dienst en in 1999 haalde ik opnieuw de rode baret van de Luchtmobiele Brigade. Bij een oefening brak ik m´n pols. Daarna ben ik een aantal jaren als hospik werkzaam geweest. Tenslotte ben ik weer uit dienst gegaan.

‘In 2007 kwam ik in contact met het Veteraneninstituut in Doorn, dat adviseerde een behandeling voor PTSS. Veel veteranen hebben er last van en er zijn tegenwoordig goede behandelmethoden. Je leert jezelf beter te kennen en je weet dan beter waar je reacties vandaan komen. Op die manier wordt PTSS beter hanteerbaar, voor jezelf en je omgeving. Inmiddels heb ik de behandeling afgerond en gaat het beter. Ik heb weer toekomstperspectief, hoewel mijn leven ingrijpend gewijzigd is door wat ik heb meegemaakt.

Sommige beelden raak ik niet kwijt, maar het is een kwestie van er goed mee leren omgaan. Door erover te praten kan ik het verwerken. Maar ik blijf alert op het nieuws uit het voormalig Joegoslavië.

Het is uitermate frustrerend dat een aantal aanstichters van het geweld nog steeds in vrijheid rondlopen. Achteraf gezien zijn we in een onmogelijke positie geplaatst en daar zijn veel mensen de dupe van geworden.’