Veteranen verhalen
uit de NW-Veluwe
Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea

Klik op een foto voor een uitvergroting

▲▲▲▲

Welkom Veteranen op alfabetische volgorde Veteranen op woonplaats Afghanistan Albanië Bosnië Indonesië Korea Kroatië Libanon Macedonië Nieuw-Guinea
HENK KNEGTERING (1927- 2012) SOLDAAT IN NEDERLANDS-INDIË

Als iemand Indië als soldaat in actie heeft meegemaakt is het wel Henk Knegtering. ‘Als dienstplichtig militair opgekomen bij 5-5 Regiment Infanterie in Schalkhaar ondergingen wij als de rekruut een stevige opleiding, een goede opleiding’, zegt Henk, ‘de leiding was streng maar rechtvaardig. Er waren veel boerenjongens uit Twente en de Achterhoek bij en die weten van huis uit wat verantwoordelijkheid is. Er zaten ook veel hoger opgeleiden bij de compagnie. De onderlinge sfeer was goed. Veel jongens wilden in die tijd graag naar Indië’, zegt Knegtering. ‘Het beeld dat we van Soekarno hadden, was van een landverrader, een collaborateur die we moesten verjagen. Het was een enorme propagandamachine, maar het was effectief’.

‘De reis met de Zuiderkruis naar de tropen was avontuurlijk maar saai. We sliepen met 500 man in één ruim en als ik mijn knieën optrok, viel mijn bovenbuurman bijna uit bed. Het leek wel een slaventransport,’ denk je later. Er was gebrek aan water en frisse lucht en het stonk enorm, maar het had ook iets avontuurlijks. Je zag iets van de wereld en dat was in die tijd heel bijzonder. Toen wij in Batavia aankwamen, lag daar de Renville, een Amerikaanse oorlogsschip, in de haven. Daar vonden internationale onderhandelingen plaats. De eerste politionele actie was net geweest en de demarcatielijnen werden vastgesteld.

Na een kort verblijf in Batavia gingen we naar Cheribon. We reden de 300 kilometer naar onze bestemming in de laadbak van een vrachtwagen. Ons eerste contact met de andere troepen was met het Limburgse bataljon. Het waren oorlogsvrijwilligers die vooral in het leger waren gegaan om het werk in de mijnen te ontlopen, bleek uit de gesprekken. ‘Toen wij op onze bestemming kwamen, ging een gewapende militair mee naar de douche.

Toen er ’s nachts geweervuur klonk, leek het bijna of ze in onze hut stonden te vuren, zo dun waren de wanden. Ik was helemaal gedesoriënteerd. We waren in Nederlands-Indië.’ Een dag later werd bij een vuurgevecht een Indonesiër geraakt. Hij werd aan zijn lot overgelaten en kreeg geen verzorging. Het raakte me diep en ik schreef ‘s avonds in mijn dagboek dat ik hoopte voortaan van zulke dingen gevrijwaard te blijven.

Nadat de overeenkomst van Renville van kracht was geworden, normaliseerde de toestand.
Onze compagnie kreeg een post toebedeeld en we liepen patrouilles in de buurt van Cheribon.
De bevolking daar was ons goed gezind en had vertrouwen in ons. Ze waarschuwden ons als er rampokkers in de buurt waren. Die eerste periode in dienst is mij heel goed bevallen. Er waren goede contacten met de bevolking, we konden mensen helpen met gezondheidsvoorzieningen en het herstellen van wegen.

We hadden het gevoel dat we het land konden opbouwen. Na verloop van tijd werden mensen van onze compagnie als administratieve kracht in Bandung tewerkgesteld en vijf mannen, waaronder ik, werden ingedeeld bij 4-11 RI. Dat onderdeel lag op dat moment in Midden-Java. We moesten daar een krachtcentrale bewaken. De eerste periode daar was een gezellige tijd waarin we ook vriendschappelijk met de Indische bevolking omgingen. Die situatie duurde tot augustus 1948 waarna de TNI (het Republikeinse Indonesische leger) ons gebied ging infiltreren. Toen vielen zes slachtoffers door een slordig uitgevoerde actie.

‘Er moest een patrouille worden afgelost die een heuvel had bezet, maar de bevelvoerend sergeant wilde niet wachten op aflossing. De eenheid vertrok voordat ze werd afgelost, de heuvel werd ingenomen door de TNI.’ ‘Toen de komende Nederlandse patrouille haar positie wilde innemen, werd ze met geweervuur ontvangen, met zes doden tot gevolg. Dat kwam door onvoldoende discipline,’ zegt Knegtering. ‘Dit incident tekent de omslag en de veranderende situatie. Een ander voorbeeld van de afnemende discipline waren handeltjes die werden gedreven met in beslag genomen goederen. Die werden door officieren en manschappen op de markt verkocht. Er werd in de kantine twee keer zoveel omgezet als aan soldij werd uitbetaald. Iedereen handelde naar eigen goeddunken. Met deze eenheid gingen we de tweede politionele actie in.
Door verschillende onderdelen werd een colonne samengesteld die naar de demarcatielijn optrok.
We trokken op over een postweg en evenwijdig van ons reed een pantsertrein met KNIL-militairen.
We gingen naar Keboemen waar we een station en een brug moesten bezetten en bewaken. Door onze overmacht was het op dat moment rustig, maar het TNI kreeg ruim de tijd om te hergroeperen.
Daarna werd door hen de aanval ingezet wat veel verliezen aan onze kant tot gevolg had. Ons kader had de situatie niet in de hand. Als je als soldaat bij zo’n onderdeel zit, is dat niet best. We waren ook nog eens slecht bewapend, als bewakingsbataljon en niet als gevechtsbataljon en hadden daarom geen ondersteuning van mortieren en zware wapens.’

‘Bij het leggen van een hinderlaag trokken we met een bren carrier over een brug. Dat gebeurde bij volle maan in zicht van de vijand. Toen het voertuig een dag later dezelfde route aflegde, reed ze op een trekbom, waarbij zeven doden vielen. Inlichtingenofficieren probeerden uit te zoeken wie er achter die aanslag zat en gingen daarbij rigoureus te werk. Een paar dagen later reed een vrachtwagen op een trekbom waarbij weer zeven doden vielen.’ Het resulteerde in een grimmige sfeer en veel geweld. ‘Ik heb het allemaal meegemaakt’, zegt Knegtering. ‘Gevangenen die zonder vorm van proces door inlichtingenofficieren werden neergeschoten en buitensporig geweld bij zoekacties en zuiveringen.
Ik heb me er van gedistantieerd maar je kon er niets tegen doen, het maakte me machteloos en soms wanhopig, maar het gebeurde gewoon en het gebeurde steeds vaker…’

‘Een poosje later moesten een aantal burgers mee met een patrouille, om en om met soldaten. Ze zouden die kerels wel even laten pissen. Ze zijn bij een rivier zonder vorm van proces neergeschoten. Ik ben er getuige van geweest, maar kon er verder niets mee. Ik zweefde in die tijd; je liep patrouille, stond op wacht of sliep. Over excessen kon je met niemand praten, tot op de dag van vandaag. De mensen die daar zijn geweest, willen er niets over horen.’ Door toevalligheden heb ik het overleefd maar ik heb heel veel mensen om me heen zien wegvallen. Met gevechten heb ik geen moeite gehad, daar ben je soldaat voor. Soms was het hij of ik, en dan wil je alleen maar overleven. Ik liep als mitrailleurschutter altijd voorop en hoewel ik nerveus van aard ben, was ik kalm in gevechtssituaties. Ik wist wat ik moest doen, bleef bij mezelf. Ik heb er ook altijd voor gewaakt niet over mijn grenzen te gaan maar stond daarin alleen. In die periode kwam ik in contact met een Indonesiër die zei: ’We willen alleen maar onze vrijheid’. Dat kwam hard aan want ik dacht in mijn naïviteit dat we de vrijheid kwamen brengen. Maar ze zagen ons als bezetters.

Met de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd was dat een onplezierige gedachte en dat wilde niet iedereen horen.’ ‘Toen realiseerde ik me voor het eerst dat we helemaal fout zaten. De mensen van ons onderdeel raakten vermoeid en gedemoraliseerd. De Indonesiërs roken dat en vielen ons overal aan. Toen de Nederlanders overgingen tot represaillemaatregelen verloren ze de strijd’ zei een TNI generaal later.
In het voorjaar 1949 werd ik naar 3-7 RI overgeplaatst. Er was toen een staakt-het-vuren, maar we liepen nog wel patrouilles in de omgeving. We lagen op een post en werden bezocht door een Rode Kruisteam.

Die bleven vanwege een feestdag bij ons en wilden wel eens met een patrouille mee om te kijken hoe dat was. Dat leek ongevaarlijk, en met een drietonner gingen ze op weg. Nederlanders, Indonesische politieagenten en het team verpleegsters van het Rode Kruis. De drietonner reed op een mijn en alle inzittenden, behalve de chauffeur en de sergeant, vonden de dood. Ik moest ‘s avonds hun veldbedden opruimen, een vreselijke ervaring, die ik maar moeilijk kon verwerken. Na de soevereiniteitsoverdracht gingen we naar Bandung en werd ik, voor het eerst in twee jaar, ziek. De TNI, de voormalige vijand, heeft me toen met de jeep naar een Nederlandse kazerne gebracht. Toen we terugkeerden naar Batavia werd onze trein gekoppeld aan een trein met TNI. De hele bevolking liep voor ze uit en dat deed pijn.
We waren daar twee jaar voor die mensen geweest en nu juichten ze de tegenstanders toe. Logisch misschien maar het deed wel zeer.’ ‘We waren daar niet zomaar’, zegt Knegtering geëmotioneerd, ‘we waren in dienst van de Nederlandse regering’. Terug in Nederland moest Knegtering 300 gulden betalen vanwege een geweer dat was zoekgeraakt, maar door bemiddeling van een bevriende relatie hoefde hij dat bedrag uiteindelijk niet te voldoen.

Knegtering koos, hoewel de militaire aard niet strookte met zijn karakter, voor een carrière in het leger en diende achtereenvolgens bij de Marechaussee, Genie en Intendance.

Over zijn Indische tijd heeft hij gemengde gevoelens, vooral omdat het ‘not done’ is te spreken over de misstanden en de excessen. Ook in de kringen van veteranen wordt daar liever niet over gepraat. ‘Er zijn goede maar ook slechte dingen gebeurd’ weet Henk Knegtering ‘en net zo goed als dat we hier genoegdoening willen, willen de mensen dat daar ook. Dat begint bij erkenning. We hoeven geen mensen aan de schandpaal te nagelen, maar er moet recht worden gedaan aan de geschiedenis’.

Hoewel het achteraf gemakkelijk is te oordelen was het beter geweest te luisteren naar de stem van de Indonesische oppositie, in plaats van ze af te doen als collaborateurs. Dat had veel leed bespaard, zowel voor de meer dan 6.000 Nederlanders als voor de meer dan 100.000 Indonesiërs die in de strijd zijn gevallen.


Overlijdensbericht Henk Knegtering   16-02-2012